Skip to content

Volg je hart

Het is alweer even geleden dat ik Sandra begeleidde. En nu zit een eenregelig mailtje in mijn mailbox.

Sandra, dat is zo’n student die je bij blijft, ook al heb ik maar één keer met haar gesproken. Het was net voor corona, maar Sandra hield zich, leek wel alvast aan alle maatregelen. Ze bleef drie meter bij me vandaan weifelend van de ene voet op de ander schuifelen, bang, zo leek het, alsof haar aanwezigheid mij heftig zou storen in waar ik daar ook mee bezig ben.

“René?” vroeg ze, toen ik haar glimlachend aankeek.
“Jij bent Sandra. Welkom!” Ik gebaarde haar naar een stoel. Kameleonesk haperde ze stapje voor stapje naar haar zitplaats. We bestelden wat te drinken en Sandra installeerde zich. Schrijfschrift, pennetje erop. Telefoon ging op ‘stil’. Sandra was er klaar voor.

“Waar gaan we het over hebben?” vroeg ik. Ik vraag eigenlijk nooit: “Wat is het probleem?” want dat veronderstelt dat er een probleem is. Sandra legde haar pen neer en zegt, fluisterde bijna: “Mijn scriptie.”
“Vertel”, zei ik monter. Sandra schetste zonder moeite, bijna afstandelijk, wat ze aan het doen was. Ze studeerde in Delft en ze was aangehaakt bij een vakgroep waar al een groot technisch onderzoek gaande was. Haar plekje in dat onderzoek was dat ze iets moest doen met brandstof en zuinigheid en files.

Raadsel

De meeste “eerste meetings” starten anders: een student vertelt wat hem of haar tegenover mij heeft gebracht. Soms is het een klaagzang over docenten, soms is het misgegaan bij een opdrachtgever. Er zijn honderden redenen waarom het schrijven van een scriptie tot dat moment nog niet zo ging als gehoopt. Privé-problemen, geldzorgen, motivatiegebrek. Of onlangs gediagnosticeerde ADD.

Niet bij Sandra. De vakgroep leek een warm nest. Volop support. Veel coachende docenten ook. Het onderwerp was goed afgebakend en er was ook echt iets te onderzoeken. In het hele verhaal van Sandra was er eigenlijk niets dat duidde op een oorverdovende alarmbel. Zelfs als het verhaal er moeizaam uit zou zijn gekomen, was dat nog een alarmbel. Het verhaal van Sandra is echter zo opgeruimd als haar pen, die keurig parallel lag aan aan de lijntjes van haar schrift.

Ik bleef haar aankijken in afwachting van het vervolg. Maar Sandra keek me terug op een manier die nog het meest weg had van zo’n ‘wie het eerst lacht is af’-gezicht: quasi-komisch. En ook een tikje droevig.

“Zo”, zei ik uiteindelijk. “Dat is eruit. Hoe voelt dat?”
“Ik… ik denk dat ik het iets groter wil maken.”
“Wat let je?”
“De prof en mijn begeleider vinden het eigenlijk al te groot.”
Ik glimlachte.
“Waarom moet het groter?”
“Nou, het is zo… zo… ielig. Het is maar zo’n klein deeltje.” Dit gevoel bemerk ik vaker: terwijl de scriptie wat betreft workload al is opgeblazen tot proporties van een proefschrift, denken studenten dat het nog steeds te klein is. Maar zo werkt wetenschap: je kunt beter iets kleins heel goed bestuderen dan iets groots volgens de grote-stappen-gauw-thuis-methode. Dus ik legde haar uit dat er over Escharia coli (de poep-bacterie) en het fruitvliegje alleen al duizenden promoties zijn geschreven, en allemaal over flintertjes aan kennis. Tenminste, flintertjes als je het beschouwt in het grote geheel.
“Ja, maar dit interesseert me niet.”
“Dat kan. Hoe ben je op dit onderwerp gekomen?”
“Zelf bedacht.” En het was eerst veel groter, voordat de vakgroep zich ertegenaan ging bemoeien. Sandra mocht dan misschien wel timide overkomen, Sandra leek wel goed te weten wat ze wilde. Ik kon me niet voorstellen dat die de lans voor haar eigen onderzoekswensen niet had kunnen breken in zo’n ondersteunende vakgroep. Als het onderwerp zover was uitgekleed dat het haar interesse ha verloren, waarom kwam ze dan bij mij om het weer op te blazen? Waarom ging ze niet in gesprek met de vakgroep? Sandra was een raadsel.

Ja, hallo!

Dan, een ingeving: “Wat interesseert je wel? Ik bedoel: je hebt zelf bij deze vakgroep aangeklopt.”

“Nou, niet helemaal. Ze hebben me gevráágd.”

“Het is wel de afstudeerrichting die je hebt gekozen.”

“Omdat die me nog wel een beetje interessant leek. Maar het allemaal zo… technologisch.”

Ik nam een slok koffie. Delft, daar kom je alleen maar terecht als je op z’n minst latente interesse in technologie hebt. Maar Sandra had die niet, blijkbaar.

“Hoe ben je eigenlijk tot díé keuze gekomen?”, mijn vervolgvraag, leidde tot het onthullen van een interessant patroon. Delft, dat zou volgens haar familie leiden tot een prima salaris. Vakken kiezen? Telkens trok iemand haar mee. Een medestudent of een docent zei dan: “Je moet dat gaan doen, dat is leuk.” Of Sandra dat zelf allemaal wel zo leuk vond, is een overweging die ze in ons gesprek voor het eerst leek te maken. Sandra had zich jarenlang gedwee van de ene naar de andere activiteit laten slepen, en daar, bij de Bagels & Beans, keek ze verwonderd om zich heen, puzzelend op de vraag hoe ze op dit punt in haar leven terecht was gekomen.

Haar ingetogen maar besliste voorkomen veranderde naarmate het gesprek vordert. Het was eerder hoorbaar dan zichtbaar. Haar stem werd onvast. Op het oog simpele vragen vereisten veel denkwerk bij Sandra. Ik vroeg haar naar haar visie op haar eigen carrière en als laatste naar waarom ze eigenlijk studeerde wat ze studeerde.

Sandra keek me wezenloos aan. Toen werd het – toch – zichtbaar. Op haar gezicht voltrokken zich verschillende emoties achter elkaar: een A-HA-erlebnis (verrassing), verbetenheid (boosheid), en dan droevenis. In haar ogen welden tranen, en haar verdriet overweldigde haar zozeer, dat ze het traanvocht vrijelijk over haar wangen liet stromen.

“Stom hè”, zei ze uiteindelijk. “Het interesseert me gewoon niet. En ik heb het al die tijd niet gezien.”
Te weinig vangnetten hebben is funest. Studeren gaat nu eenmaal ook met tegenslagen, en als je jezelf als de baron van Münchhausen aan je eigen haren uit het moeras moet trekken, is dat zwaar. Te veel vangnetten hebben, zoals Sandra, is net zo funest: jaren studeren in een vakgebied waar je eigenlijk de interesse niet voor kunt opbrengen. Niets anders meer kunnen oppakken, omdat je inschrijftijd er bijna op zit. Dat is waar Sandra tegenaan kijkt.

“Je kunt vanaf hier verschillende kanten op”, zeg ik als de emotie weer iets gezakt is. “Je kunt stoppen. Dat heeft consequenties. Je kunt je tanden erin zetten. Dat heeft ook consequenties. Je kunt het op je tandvlees afronden en dan iets gaan doen dat je wel interesseert. Alle keuzes zijn op z’n eigen manier begrijpelijk en verstandig. Maar wat je ook doet, volg je hart.”

“Ja, hallo! Stoppen? Maar wat dan? En mijn ouders?” zei Sandra geprikkeld.

Ik denk dat je beter een leven kunt leiden waar je zelf achter staat en dan ruzie krijgen met je ouders, dan een leven leiden waar je ongelukkig van bent. Maar dat waardeoordeel is niet aan mij, en het zal van persoon tot persoon verschillen hoe je erin staat. In plaats daarvan zei ik:

“Laat de verschillende opties eens op je inwerken. Nu. Vanavond. Komend weekend. En als je hart je zegt dat je het af wilt maken, of dat je stopt, handel er dan ook naar. Jij bent de enige die dat kan voelen.”
Sandra knikte. We namen afscheid. Ik keek haar na zoals ze het pand verliet en verdween in de openbare ruimte.

En nu dat mailtje. Een domeinnaam van een van de vele klimaatmaatregelinitiatieven. En dan dat ene regeltje:

De reactie van mijn ouders viel mee.

Verder lezen...

Creatief improviseren

Creatief improviseren is nodig in coronatijd. Het virus heeft immers een streep gehaald door mooie research designs. Interviewen bijvoorbeeld is lastig.

Mindmappen

Telkens als Fleur iets opstuurt naar haar begeleider, raakt hij de draad kwijt. Is die man dom? Of wordt het tijd voor mindmappen?